Noorderbegraafplaats

Het is een stereotiepe regenachtige maandagmorgen in het najaar. Koud, grijs, nat. De Noorderbegraafplaats in Groningen kijkt er niet van op. In de 200 jaar van haar bestaan heeft ze dit al zo vaak meegemaakt. Het is een kwestie van rustig wachten, alles gaat immers voorbij. De seizoenen komen en gaan, dat is zeker.

Mijn man en ik dwalen tussen de oude grafstenen, op zoek naar mijn overgrootouders. Honderd jaar geleden overleden ze en hun graf moet er nog zijn. Het is alsof ik eindelijk eens bij ze op bezoek ga.

Mijn overgrootvader H.J. Hamburger was in zijn tijd een beroemde Groninger: hoogleraar, Rector Magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, reisde de wereld over als wetenschapper, deed onderzoek naar celademhaling en biologische oxidatie. Hij overleed voordat zijn onderzoek was afgerond. Zijn Hongaarse assistent Albert Szent-Györgyi die het onderzoek voortzette, won er in 1931 de Nobelprijs mee: vitamine C was ontdekt.

De robuuste hutkoffer waarmee H.J. Hamburger over de wereld reisde naar wetenschappelijke congressen, staat al jaren bij mij thuis. H.J.H. Groningen staat erop.

Hartog Jacob Hamburger was 64 toen hij in 1924 overleed, vlak na de dood van zijn vrouw Fréderique Cohen-Gosschalk (55). Hij was ontredderd na haar dood en wist niet hoe hij verder moest. Hij overleed aan een longontsteking. Hun dochter Tiny (mijn oma) was 25 en verloor binnen drie maanden haar beide ouders.

Mijn moeder vertelde dat ‘Harry en Fré’ vaak samen zaten te schrijven, tegenover elkaar aan een groot bureau. Hij schreef wetenschappelijke publicaties, zij schreef over haar leven en haar kinderen en reageerde op artikelen over maatschappelijke onderwerpen. Ze verstuurde veel ingezonden brieven.

Ieder in hun eigen wereld, maar altijd dicht bij elkaar. Net als nu op de begraafplaats.

Gelukkig hebben zij de Jodenvervolging in WOII niet meer meegemaakt. Anders waren ze als Joden allebei meedogenloos afgevoerd. Maar zij hoefden niet onder te duiken zoals mijn oma. Ze hadden samen al een veilige en rustige plek gevonden op de Noorderbegraafplaats.

Ik dwaal door het soppend natte gras langs oude, verweerde grafstenen van onbekenden, bij wie vast nooit meer iemand op bezoek komt. Hoe moet ik mijn overgrootouders hier vinden? Het begint harder te regenen en te waaien. Gelukkig heb ik mijn paraplu meegenomen uit de auto.

Mijn man komt aanlopen met de beheerder van de begraafplaats, een stoere Groninger met stevige laarzen. Op zijn jas staat het logo van de Gemeente Groningen.

Op zijn smartphone heeft hij een plattegrond van de begraafplaats en hij helpt ons zoeken.

‘Hier zou het kunnen zijn,’ zegt hij. ‘Maar deze graven zijn geruimd’.

Teleurgesteld kijk ik naar het kale gras waar ooit mensen begraven lagen. Zou het graf van mijn overgrootouders er dan toch niet meer zijn?

De man geeft het nog niet op.

‘Weet u ook de voorletters?’ vraagt hij.

Natuurlijk weet ik die.

Zijn gezicht klaart meteen op.

‘Maar die ken ik!’ zegt hij, ‘Dat graf is er zeker nog wel! Hij is toch van de Hamburgerstraat en de Hamburgervijver?’

Dat klopt! Er is in Groningen een straat naar mijn overgrootvader genoemd. En zelfs een vijver, blijkt nu.

Doelgericht loopt de beheerder voor ons uit. Het graf van mijn overgrootouders is vlak bij de ingang van de begraafplaats. Hun namen op de grafsteen zijn wat verweerd maar nog goed leesbaar. Aan weerszijden van het graf staan stevige coniferen. Aan de dikke stammen zie je dat ze er al heel lang staan. Honderd jaar dus.

Het is bijzonder om hun namen te zien staan, als bevestiging van hun leven en hun dood. In gedachten begroet ik ze en vertel dat ik hun achterkleindochter ben.

Als ze nog zouden leven, zouden ze het vast leuk vinden dat ik langskom. En wie weet nu ook.

Ik vertel de beheerder wie ik ben en hij vindt het prachtig dat ik familie ben van de beroemde Hamburger. En ik bedank hem hartelijk dat hij het graf voor me heeft gevonden. Mijn man maakt foto’s van mij met mijn overgrootouders. De beheerder staat er tevreden bij.

Het is bijna gezellig zo samen op het kerkhof.

Ik praat nog na met de beheerder en hij vertelt me enthousiast over zijn plannen om een boek te schrijven over de Noorderbegraafplaats. Hij ziet een Indiana Jones-achtig verhaal voor zich, met engelen die onder de grond vastzitten en een elf die in de treurwilg op de begraafplaats zit te wachten tot hij de engelen kan bevrijden. Hij wijst me de treurwilg aan, die er in de stromende regen inderdaad heel treurig uitziet.

In zijn verhaal speelt de beheerder van de begraafplaats een hoofdrol. Die vindt een manier om de elf in de treurwilg te helpen en uiteindelijk worden de engelen op spectaculaire wijze bevrijd. Hij straalt als hij vertelt over zijn boek in wording. Hij ziet al helemaal voor zich hoe zijn boek zal leiden tot veel extra bezoekers uit de hele wereld.

Alleen het schrijven zelf vlot nog niet zo, vertelt hij. Hij heeft het begin geschreven en het eind zit al in zijn hoofd, maar dat stuk ertussenin moet hij nog uitwerken. Ik spreek hem bemoedigend toe. Rustig doorgaan met schrijven en niet alsmaar het eerste stuk blijven herschrijven, zoals hij nu steeds doet. Doorgaan, stap voor stap verder bouwen, dan komt het verhaal ooit af.

Dan moet ik echt gaan, mijn man appt dat hij al in de auto zit, de regen klettert op mijn paraplu.

Als ik wegloop, kijk ik toch nog even naar de treurwilg. Wie weet zit er echt een elf te wachten, je weet maar nooit.

7 oktober 2025

1 gedachte over “Noorderbegraafplaats”

  1. Wat een bijzonder verhaal Christine, je hebt me echt meegenomen op de plek zelf, en door de tijd. Ik zie je overgrootouders gewoon zitten. En die elf? De kabouters hier in huis vertelden me net dat ze zit te wachten!

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Christine Kliphuis